In 1958 trouwden mijn ouders en
begonnen een brood-en banketwinkel. In mijn geboortedorp waren in die
tijd een tiental bakkerszaken, ruwweg verdeeld over de verschillende
woonwijken. Je vraagt je af hoe dat ooit lonend kon zijn in een dorp
van iets meer dan tienduizend inwoners.
Iedere bakker bracht dagelijks zijn
waren aan de man in zijn eigen broodwijk. Behalve op zondag; die was
toen nog heilig als rustdag. Tegenwoordig zijn in de meeste dorpen de
supermarkten zondags geopend, aparte bakkerszaken verdeeld over de
woonwijken zijn er nauwelijks meer en al helemaal niet een
uitventende bakker in zijn broodwijk.
De klanten stappen tegenwoordig in hun
auto om een keer per week de boodschappen te doen. De grootste
supermarktketen van ons land heeft enkele jaren geleden als
“noviteit” het aan huis bezorgen van de boodschappen weer tot
leven geroepen. Om de klant te ontlasten van de strijd om de dichts
bij de supermarkt vrije parkeerplaats en beschikbare winkelwagen.
Bij de aanschaf van een bedrijfsauto
kijk je naar wat de kosten zijn in combinatie met praktisch nut. Bij
de 2cv AK 350 was deze combinatie aantrekkelijk genoeg om voor het
vervoer van alles wat benodigd was voor de bedrijfsvoering van de
bakkerszaak alsook om voor de zondagse ritjes ingezet te worden. De
zogenaamde besteleend had in korte tijd na zijn introductie een goede
reputatie opgebouwd als betrouwbare bedrijfsauto. Voor het gebruik
als gezinsauto voor een gezin met drie kinderen, was het ontbreken
van een achterbank geen onoverkomelijke hindernis. Als kinderen namen
wij achterin gewoon plaats op de wielkasten en schoven vrolijk naar
voren als vader hard op de rem trapte.
Er waren in die tijd lang niet zoveel
auto’s op de weg als tegenwoordig en, ach, eigenlijk kon je met de
2 cv ook helemaal niet zo hard rijden. Ten eerste omdat de motor dat
niet toeliet en ten tweede maakte de motor op topsnelheid zo veel
herrie dat horen en zien je bijna verging.
Er zat een luchtgekoelde 22 pk
motorblokje in, waar de mogelijkheid bestond deze met behulp van een
sllinger aan de praat te krijgen als de startmotor dienst weigerde.
In de winter kon er een stukje canvasdoek voor de grill bevestigd
worden om de motor sneller op bedrijfstemperatuur te krijgen en te
houden. Er was niet echt sprake van een kachel. Ik kan mij tenminste
niet herinneren dat het ‘s winters ooit warm is geweest in de auto.
De smalle bandjes en het hoog “op de benen” staan had als
voordeel dat bij sneeuwval (optrekkend vanuit de tweede versnelling!)
gewoon gereden kon worden. Alleen de doorgaande wegen werden toen
gepekeld en schoongeveegd. De straten in de wijken liet men links
liggen. Als kleine jongens probeerden wij altijd achter de weinige
auto’s die er ondanks de sneeuwval reden zo lang mogelijk aan de
achterbumpers ons mee te laten slepen. De Volkswagen Kever was daarin
favoriet; die had de ideale bumper. Daar konden wij met zijn vieren
tegelijk achter hangen, oppassend niet met de knieen tegen de twee
uitlaatpijpjes te komen.
Mijn ouders hadden een kleine ruimte
naast de winkel waar mijn vader voornamelijk kleinbrood bakte en het
banket vervaardigde. Het brood voor de winkel en broodwijk werd
betrokken van de bakkerij van mijn oom in het centrum van het dorp.
Op de tekening is dat te zien. De architectuur heb ik uit het hoofd
moeten tekenen door het ontbreken van geschikt beeldmateriaal van hoe
het was. Die bakkerij is nu volledig vervangen door nieuwbouw. De
besteleend zie je gelukkig af en toe nog wel eens rijden, met zijn
karakteristieke geluid van de luchtgekoelde motor.